Het Karton van de Hemel 

...

Het was een raar gezicht. Over het smalle weggetje door de groene heuvels reed een fel gekleurd botsautootje. Kiki zat achter het stuur en keek gespannen in de verte naar de weg die eindeloos voor ze uit kronkelde. Tokko had zijn arm over de rugleuning gelegd en genoot zichtbaar van de snelheid en de wind in zijn gezicht.
Maar het was vooral de baron die opviel. Omdat het botsautootje maar twee zitplaatsen had, was hij op de achterkap gaan zitten, waar hij met zijn rug naar Kiki en Tokko de krant las, alsof hij gewoon in de trein zat. Door de snelheid van het autootje en de wind klapte zijn krant steeds om en wapperde de sjaal om zijn hals voortdurend in zijn gezicht. Het leek hem niet te deren
“Hoe lang duurt het nog voordat we er zijn, Tokko?” vroeg Kiki toen ze al behoorlijk lang door het heuvellandschap hadden gereden.
“Zolang als je wilt, Kiki,” antwoordde het mannetje en lachte er vriendelijk bij.
Zolang als ik wil? Kiki keek hem geërgerd aan. Ze had geen zin in raadsels of spelletjes. Toen de Baron had voorgesteld om naar de stad te gaan om de Dansers te zoeken, was Kiki wel een beetje geschrokken. Ze herinnerde zich nog maar al te goed hoe bang ze was geweest voor al die dansende kinderen op het plein. Gelukkig was de Baron niet van plan om achter de Dansers aan te gaan; hij wilde weten wie ze waren.
“Ik ken daar personen die ons misschien meer kunnen vertellen, Kiki,” had hij gezegd. “Nieuwsjagers, Roddeltantes, Speurneuzen.”
Kiki wilde heel graag meer weten. Dus kon ze niet wachten tot ze in de stad waren. Ze werd er alleen maar ongeduldiger van.
Meteen leek het landschap te veranderen. De heuvels verdwenen, de smalle weg werd steeds breder en langs de straten zag het meisje steeds meer gebouwen. Ook hoorde ze plots het toeteren van auto’s, het knarsende geluid van een trammetje dat door een bocht reed, het tjingelen van een fietsbel. Het botsautootje werd links en rechts ingehaald door auto’s en vrachtwagens, een voetganger stak onverwachts de weg over en een fietser schoot met een sneltreinvaart langs hun heen.

Van schrik liet Kiki het gaspedaal los. Dat was geen goed idee. Het autootje kwam meteen in de drukke straat tot stilstand, een auto remde hard, een fietser schreeuwde boos en de Baron vloog over Kiki en Tokko heen en belandde op de voorkap van het autootje en stuiterde op de straat. Zijn hoed was helemaal ingedeukt en zijn krant gescheurd. Verbaasd ging hij recht op zitten en keek Kiki en Tokko aan. “O, we zijn er,” sprak de Baron. Hij leek niet onder de indruk te zijn van de buiteling die hij had gemaakt. “Zullen we de rest maar gaan lopen?”

...

  • Het is geloof ik al meer dan 20 jaar geleden dat ik de eerste woorden van mijn jeugdroman Het Karton van de Hemel schreef. Zonder plan, zonder structuur, zonder dat ik wist hoe het verhaal begon of hoe het zal aflopen. Het schrijven is daardoor net zo avontuurlijk geworden als het lezen straks moet zijn.

    Het boek telt ondertussen al bijna 40.000 woorden en het avontuur gaat door. Wie weet komt het ooit nog af.